Ik wijt het aan een teveel aan fantasie, maar mijn puberale fascinatie voor het lugubere is er nooit helemaal uitgesleten, al is deze statistisch gezien behoorlijk afgenomen. Niettemin maak ik van een lieflijk kerkje graag een satanistisch bordeel. Of van een padvinder een monster.
Afgelopen maand zat ik een paar dagen in Rome met mijn goede vriendin en collega-schrijfster. Zij had mij meegevraagd omdat ze in het kader van haar tweede roman research wilde doen op een aantal plaatsen in Rome. Voor mij was het duidelijk meer een snoepreisje, daar ik met de beste wil van de wereld geen scène in mijn nieuwe roman kon fabuleren die zich af zou moeten spelen in Rome, of op zijn minst zou kúnnen spelen. (Geloof me, ik heb het geprobeerd.) Dus ik ging mee voor het gezelschap, voor het lekkere eten, het mooie weer, de kunst, de geschiedenis, en ja: ook om er op los te fantaseren.
En er waren voldoende prikkels voorhanden. Buiten de cultuur, de geschiedenis, de gebouwen en de kunst troffen we allerhande fantastische dingen aan: voetgangerspaden die plots eindigden aan de voet van een kruispunt van tien wegen waar alle Romeinse voertuigen tegelijk overheen probeerden te rijden (Bloederige aanrijdingen zie ik zonder enige moeite voor me); drinkfonteintjes waardoorheen de wereldvoorraad aan water langzaam maar onophoudelijk wegstroomde in het riool (Hm. Een complottheorie ontvouwt zich); bomen vol sinaasappels tegenover het Ministero delle Politiche Agricole, Alimentari e Forestali, die totáál oneetbaar bleken (gif?!) en een zeer indrukwekkende hoeveelheid grote boekhandels die ook nog drukbezocht waren (Weer een complot? Hersenspoeling?)
Maar buiten dat, bleek het ook nog eens Nationaal Padvinderweekend te zijn. Fine Settimana Esploratore Nazionale, waarschijnlijk. Hele legers aan padvinders: sommige groepen in groene pakken, andere in blauwe ribfluwelen broekrokken, alsof het helemaal niet dertig graden was. Er waren ook buitenpropotioneel veel volwassen padvinders die de Romeinse straten afschuimden. Italiaanse mannen met hoge kousen en gesteven korte broeken. Blote knietjes. Bloes. Sjaaltje.
Waar wij waren, daar waren zij. En wij waren echt op heel veel plaatsen. Toen wij lui zaten te zijn in park Villa Borghese, stonden zij twee grasvelden verderop vrolijke liederen te scanderen, en natuurlijk zagen we ze ook in de rij voor een van de drieëntwintig ijssalons die claimen het lekkerste ijs van de stad te maken. Zij waren het die ons aan de voet van de Spaanse Trappen stonden op te wachten toen wij het Keats-Shelley House verlieten. Het is dat de kleine padvinders zo aandoenlijk waren met hun kniekousen en hun geelgroen-gestreepte sjaals om hun moedige padvindersnekjes, anders had het toch echt het begin van een goede horrorfilm kunnen zijn. Maar de volwassen exemplaren… Het leek wel The Birds. Meestal deden ze alsof ze ons niet zagen, heus, en ze zaten ook niet – zoals de vogels in Hitchcocks film – in stilte voor zich uit te staren, maar juist aan een stuk door kakofonisch te kwetteren. En toch. Wie gaat er als het dertig graden is vrijwillig met kniekousen aan lopen? Juist. Dat doe je alleen als je een teveel aan lichaamsbeharing wilt verdoezelen. Veren bijvoorbeeld. Zwarte veren.
En gelijk begreep ik het ook helemaal. Geen enkele man van boven de twintig is padvinder. Geen enkele volwassen man gaat vrijwillig in een totaal seksloze outfit met kaboutersjaaltje om zijn nek over straat. Ik zag maar twee mogelijkheden: of het waren bodysnatchers die behoorlijk weinig research hadden gedaan, óf het waren vermomde kraaien. Ik weet niet wat ik enger vind.
Deze blog schreef ik voor de boekenwebsite Hebban.