Weerstandsdenken

Ik ben van de generatie die leerde dat blootstelling aan viezigheid je weerstand vergroot. Daar zat een hele theorie achter, geloof ik. Volgens diezelfde leer was het zo dat je je jas binnen geen minuut mocht aanhouden of je had er buiten niets meer aan. Dan vlogen de wintervirussen zo door je voering naar binnen. En we hadden wel zeep om je handen mee te wassen, maar die ging járen mee en had bruine groefjes. Bacteriën en virussen moest je onbevreesd tegemoet treden, dan waagden ze het al niet meer om jou als gastheer voor hun orgie uit te kiezen. Of misschien was dat een fabel, verzonnen door onze moeders omdat die nog niet zo geëmancipeerd waren dat ze gewoon de helft van het huishouden lieten liggen voor hun man, maar wél net hadden ontdekt dat ze schoonmaken eigenlijk helemaal geen mooi levensdoel vonden. Afijn, met hygiëne heb ik nooit heel veel opgehad. Enter corona. Dat was even omschakelen. Maar zelfs ik, als notoire viezerik, zag op een bepaald moment de ernst van de situatie in. Toch vrees ik nu een beetje voor de versoepelingen. De houding van mensen versoepelt namelijk onevenredig hard mee. De overvolle treinen naar Zandvoort nodigen weer uit tot grappen die je niet mag maken op twitter maar wel tegen je zus en in de supermarkt geven mensen elkaar bij het passeren gewoontegetrouw weer een zoen. En zelf maak ik me er ook schuldig aan. Deed ik tot voorkort nog zo mijn best om de knop voor het zebrapad met mijn elleboog in te drukken, nu doe ik het weer als vanouds met mijn tong. God sta ons bij.

Deze column verscheen eerder op Uitagenda Utrecht.