Misschien wil je een boek schrijven. Of een platenlabel opzetten. Of misschien heb je plannen die te maken hebben met andere grootse ideeën, zoals het opzetten van een goed doel of het beginnen van de bestbezochte webwinkel in handgemaakte onderbroeken van biologisch katoen. Als je iets groots wilt bereiken, maar je komt er steeds niet aan toe, kan ik je wellicht iets wijzer maken.
Afgelopen februari is mijn debuutroman Dogma verschenen bij de Arbeiderspers. Als ik begin met tellen bij het allereerste flintertje van een idee dat uiteindelijk heeft bijgedragen aan de roman – en ergens op een avond ontstond toen ik samen met mijn vriend in zijn studentenappartement Rope van Alfred Hitchcock keek – heb ik er acht jaar over gedaan. Het boek bestaat uit 126.311 woorden. Delen we die door 8 jaar en dan door 52 weken, dan is dat een opbrengst van 303 woorden per week. Dat is nog niet de helft van deze blogpost. Dat is natuurlijk bedroevend weinig en helemáál niet opbeurend en inspirerend voor de eventueel aspirerende romanschrijvers en andere ondernemende lezers onder jullie. Om het wat te relativeren, zal ik vertellen wat ik in die jaren eigenlijk heb gedaan en wat ik ervan heb geleerd.
De eerste vier jaar was ik relatief ongebonden. Ik studeerde (maar niet hard) en woonde in het immer levendige Amsterdam (wat ervoor zorgde dat ik niet hard studeerde). In die jaren is het idee van Dogma geboren, maar dat idee is in de vier jaar daarna ernstig op de schop gegaan, waardoor lappen en lappen tekst in onze openhaard zijn beland (moet je trouwens nooit doen, er gebeuren heel verschrikkelijk stinkende dingen als je stapels bedrukt papier verbrandt in de openhaard). Laten we concluderen dat ik die eerste vier jaar een feitelijke productie van 500 bruikbare, uiteindelijk in het boek opgenomen woorden had.
De tweede vier jaar had ik eerst één, later twee kinderen. In de eerste twee van die latere jaren was ik geneigd het hebben van een baby en later een peuter als excuus te gebruiken om niet te kunnen schrijven. (Dit is een misconceptie, zoals we zo meteen zullen ontdekken.) Dus we kunnen veilig stellen dat er in die twee jaar slechts een woord of 500 bij zullen zijn gekomen.
Na de geboorte van mijn tweede kind, twee jaar geleden, heb ik dan toch eindelijk geleerd dat ik het beste functioneer als tijd een schaars goed is. Plots drong het simpele feit tot me door dat het schrijven niet ‘ook wel morgen kan’ maar nú moet, nu er oppas is en anders pas weer kan over een week of zo. Dit houdt de waarde van de tijd levendig.
Ik hou sindsdien ook erg van deadlines en van schema’s. Het liefst maak ik schema’s voor alles. Voor huishoudelijke taken zoals het doen van boodschappen en koken met regelmatig wisselende groenten en het liefst ook voor het onderhouden van sociale contacten en regelen van vakanties en voor nog heel veel meer. Nou is mijn relatie met schema’s niet ondubbelzinnig. Ik maak ze namelijk graag, die schema’s, maar ze naleven is een ander verhaal. Ik vermoed dat ik graag de schijn bij mezelf wek dat ik een geordend en hardwerkend persoon ben, of misschien heb ik soms zelfs de hoop dat ik in die richting te veranderen ben, terwijl ik in feite keer op keer mijn snor druk bij het uitvoeren van zelfbedachte taken op gezette tijden. Toch lijk ik in schrijfproductioneel opzicht het redelijk te doen op schema’s. Ik zal nooit op zakelijk niveau presteren ben ik bang, maar het geplande schrijfwerk verloopt – sinds de geboorte van mijn tweede kind – ongeveer volgens het zelfgemaakte schema. We kunnen dus eigenlijk wel stellen dat ik Dogma in twee jaar tijd heb geschreven. 1228 woorden per week. Dat klinkt helemaal niet slecht.
Gezien het relatieve succes van een schrijfschema, zou ik trouwens ook wel een literair schema willen hebben. En hoewel je heel goed een schrijfschema met hoofdstukken, karaktertrekken van personages, ja, zelf scenes kunt maken, is het vangen van mooie woorden, zinsoverschrijdende betekenissen en veelzeggende ideeën in een schema niet te doen. (Ik heb het geprobeerd.) En dan blijkt opeens hoe erg je bent aangewezen op je chaotisch lege digitale papier. Waar, als je heel erg je best doet soms best Iets Heel Moois op verschijnt, maar helaas veel vaker Iets Heel Lelijks. Er bestaat geen schema waar je kunst in kan stoppen. Of misschien: er bestaat geen kunst die je in een schema kan opdelen. Dus kijk ik weleens jaloers naar mensen die een baan hebben met duidelijke richtlijnen. Mensen die rijen mappen met tabbladen hebben staan in grote, gestructureerde archiefkasten en die mooie grafieken hebben die ze op het prikbord boven hun georganiseerde bureau kunnen hangen. Mensen die takenlijstjes hebben en na een ochtend hard werken mogen gaan afvinken waarna ze van zichzelf wel een latte macchiato verdiend hebben. Mensen die met elkaar en hun Blackberry’s vergaderen en samen oplossingen bedenken voor problemen en de uitkomst notuleren en daar dan de volgende vergadering naar terugverwijzen. Mensen die targets halen en chique moeten gaan lunchen met andere mensen die targets halen. Maar alles wat ik in het verleden heb gedaan aan dagbesteding heeft me geleerd dat ik bijzonder weinig talent heb voor zakelijke ondernemingen, voor socializen voor commerciële doeleinden, voor een gewone, normale baan met schema’s, kortom.
Dus ben ik schrijfster. En moeder. En mocht je de allerbeste tip willen om een boek te schrijven, of om iets anders te doen wat extreem tijdverslindend, moeilijk, dan wel praktisch onmogelijk lijkt, dan ben je nu, na acht jaar, bij mij aan het goede adres. Ik heb zelfs twee tips.
1 | Neem kinderen |
2 | Voer je plan uit |
Deze blog schreef ik voor de boekenwebsite Hebban.