Bijna het beste aan debuteren als schrijver (schrijfster!) is dat ik plots een maatschappelijke status heb, anders dan die van gesjeesde rechtenstudente-ex-boekverkoopster-fulltime moeder. Het allerbeste is natuurlijk dat anderen, mensen die ik niet ken, dat boek kunnen lezen. Dat is ook het vreemdste. De personages die ik bedacht en een plaats in mijn universum gaf, verhuizen opeens naar de gedachtenwereld van andere mensen. Mensen-die-ik-helemaal-niet-ken. En daar gaan ze dan al die schaamteloze, rare, uiterst persoonlijke dingen doen en denken die ík bedacht heb, waarvan ík vond dat ze die maar eens moesten gaan doen (zoals zich aftrekken tegen een deur).
Nou kun je je afvragen of dat iets is waar ik me zorgen over moet maken. Er zijn volgens mij nog maar weinig weldenkende mensen die geloven dat je alles wat je als schrijver opschrijft, zelf hebt meegemaakt, en wie mijn roman leest, zal wel onderkennen dat dit hoogstwaarschijnlijk géén op waarheid gebaseerd verhaal is. Toch, en nou verplaats ik me weer even in mijn sekshebbende personages (dat wil zeggen, allemaal), de vrijheden die zij zich permitteren – je zou zelfs kunnen zeggen; het exhibitionisme waarmee zij zich aan de voeten van de lezer werpen, is een product van míjn fantasie. En niets anders. Daarmee is alles wat zij doen voor mijn rekening, hoewel we daar vanuit moralistisch standpunt over kunnen discussiëren; het blijft wel fictie, hè?
Hoe het ook zij, het lijkt me een vreemde gewaarwording, mijn mensen in andermans hoofd zien ronddwalen. Een voorproefje daarvan kreeg ik toen mijn vriend na lezing van het manuscript na de obligate – maar heus gemeende – complimenten opmerkte dat het wel gek was om te lezen hoe zijn vriendin zich gedurende een specifieke scène verplaatst had in de gedachten van een twaalfjarige jongen en zijn homo-erotische onderzoekingen met zijn vriend. Wanneer schreef ik die scène, vroeg hij zich af? Had ik toen gewoon naast hem op de bank gezeten, laptop op schoot, koffie op de armleuning? Ik wist allang niet meer waar ik was toen ik die scène schreef. (Ik heb echt heel erg lang over het boek gedaan, moet je weten. Een tijd lang heette het bij ons thuis ook niet ‘Dogma’ of iets anders, maar: ‘Dat stomme boek’.)
Maar ik kan er lang of kort over denken, ze zijn er binnenkort nou eenmaal. Losgebroken, zich vrijgevochten uit de soms zeer onvruchtbare omgeving van mijn brein. En dan zullen we weleens zien wie zo’n dirty mind heeft dat hij durft te beginnen over de seksuele escapades van mijn mensen. Ik doe gewoon of ik er niets mee te maken heb. Als rechtenstudent heb je dit soort problemen niet. Als boekverkoper ook niet. En als moeder al helemaal niet. Leve mijn nieuwe status, leve de commotie!
Ik en mijn mensen heten je welkom.